-
1 hauen
hauen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:2 Holz hauen • hout hakken, kappendie Schuhe in die Ecke hauen • de schoenen in de hoek smijtendas haut mich vom Stuhl! • daar sta ik gewoon perplex van! -
2 hindonnern
hindonnern -
3 hineinfallen
hineinfallen1 erin, naar binnen vallen♦voorbeelden:¶ 〈 spreekwoord〉 wer andern eine Grube gräbt, fällt selbst hinein • wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in -
4 hineinwerfen
hineinwerfen1 erin, naar binnen gooien, werpen -
5 pflanzen
pflanzen1 planten, poten ⇒ plaatsen, zetten -
6 platschen
platschen〈haben/sein〉♦voorbeelden:der Regen platscht gegen die Fenster • de regen slaat, kletst tegen de ruiten -
7 plumpsen
-
8 sich auf einen Stuhl plumpsen lassen
sich auf einen Stuhl plumpsen lassenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > sich auf einen Stuhl plumpsen lassen
-
9 sich aufs Bett platschen lassen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > sich aufs Bett platschen lassen
-
10 sich aufs Sofa hauen
sich aufs Sofa hauen -
11 sich in den Stuhl wuchten
sich in den Stuhl wuchtenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > sich in den Stuhl wuchten
-
12 sich in einen Sessel werfen
sich in einen Sessel werfenin, op een stoel neerploffenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > sich in einen Sessel werfen
-
13 werfen
werfen3 werpen, jongen♦voorbeelden:mit Geld um sich werfen • met geld smijteneinen Mantel um sich werfen • een mantel omslaandie Kleider von sich werfen • zijn kleren vlug uittrekken, afwerpen♦voorbeelden:sich in einen Sessel werfen • in, op een stoel neerploffen -
14 wuchten
wuchtenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 met logge, plompe bewegingen ergens naar toe gaan♦voorbeelden:
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский